Hebt u afgelopen weekend tijdens de Open Monumentendagen ook een bezoek gebracht aan een Nijmeegs Monument dat op andere dagen voor het publiek gesloten is en waar u altijd al een kijkje had willen nemen? De chirurgijnskamer, de Roomsche Voet, het Hollandsch-Duitsch Gemaal, het Besiendershuis of de Joodse Begraafplaats misschien?
Het is mij weer niet gelukt. Zoonlief Joep had namelijk een vader-zoon-dag georganiseerd. Het programma werd angstvallig geheim gehouden, maar ik werd, voorzien van goed schoeisel, waterdichte kleding en een pet, verwacht in Leiden. Voor een overnachtingsplaats evenals een eenvoudige doch voedzame maaltijd zou gezorgd worden.
Sleutelstad Leiden. Toch een beetje spannend. Wat had Joepie voor mij in petto? Een outdoor-evenement, een fietstocht door het winderige Zuid-Hollandse polderlandschap, struinen door de Hortus Botanicus, een museumbezoek of toch een start in de Rapenburg Race, een zwemtochtje van 800 meter voor het goede doel? Maar waarom dan goed schoeisel, waterdichte kleding en een pet?
Gelukkig kent hij mijn voorkeuren redelijk goed en daarmee had hij terdege rekening gehouden. Mij wachtte een behoorlijke snuif geschiedenis, een bourgondisch bezoek aan een lokaliteit waar binnen- en buitenlandse gegiste en gemoute suikers volop verkrijgbaar waren en een copieus diner in een Italiaans restaurant. We zouden tussen de bedrijven door ook best nog wel een rondvaart of een museumbezoek kunnen doen. Maar daarvoor was het weer te slecht en de dag te kort.
Alhoewel zijn vriendin van oorsprong uit Leiden komt, kent Joep die stad ook niet al te best, dus had hij gekozen voor een stadswandeling door het plaatselijke Gilde. Dat zijn de betere want hun vaak wat oudere gidsen doorspekken hun toeristische kennis altijd met smeuïge vaak persoonlijke anekdotes en de nodige humor waardoor zo`n plek pas echt tot leven komt.
En zo dwaalden we via onverwachte pleintjes en straatjes door de Leidse middeleeuwse geschiedenis, de 80-jarige oorlog met al haar politieke en godsdienstige intriges. We bezochten enkele hofjes, rond een binnentuin gelegen woninkjes, voor vrome maar armlastige burgers, die door de welgestelden werden gebouwd om daarmee hun aardse zonden voor het hiernamaals af te kopen. We werden geïmponeerd door de markante gebouwen van de oudste universiteit van ons land aan het Rapenburg. Van hier uit zetten geleerden als Herman Boerhaave de hele medische en wetenschappelijke wereld op de kop. En natuurlijk bezochten we het geboortehuis van Rembrandt waar alleen een gevelsteen van is overgebleven. De plek en omgeving ademt wel de Hollandse sfeer van de 17e eeuw, maar die is er later als een soort Efteling bij gefantaseerd.
Tijdens zijn hele tour benadrukte onze gids dat Leiden eigenlijk altijd een arme stad is geweest. Voor de gemiddelde burger was het leven echt geen feestje. Toch zie je dat in het hedendaagse stadsbeeld niet terug. Alle 2800 monumenten, van stadspaleizen tot de meest kleine armetierige huisjes van wevers, dagloners en hoertjes voor het altijd aanwezige garnizoen zijn perfect gerestaureerd.
Geen afbraak maar restauratie. Een gebrek aan historisch besef kan de Leidse stadsbestuurders in ieder geval niet verweten worden.
Als ik door zo`n oude stad loop krijg ik tranen in mijn ogen als ik aan ons Nijmegen denk. Zo had onze stad er ook uit kunnen zien. Als de Amerikaanse bommen op 22 februari 1944 niet ons centrum verwoest hadden. Als, vandaag precies 81 jaar geleden, Nijmegen niet het draaipunt was geweest van Operatie Market Garden. Als Nijmegen daarna niet nog gedurende zes maanden geteisterd zou zijn door Duitse artillerie en bombardementen. Maar vooral als ons gemeentebestuur in de jaren na de oorlog maar enig historisch besef had gehad en de hele benedenstad niet had gesloopt.
De ‘onderstad’, zoals de echte Nimwegenaren zeggen. Eeuwenlang was de benedenstad het bruisende economische centrum waar door de handel niet alleen centjes maar ook grote kapitalen werden verdiend. Na het slopen van de stadsmuren in 1878 was het gedaan met de bruisende economie van dit stadsdeel. Degenen die het zich konden veroorloven verhuisden naar nieuwe wijken en daarmee begon het verval. De ‘onderstad’ verpauperde in de visie van het stadsbestuur tot een getto waar de ‘onmaatschappelijken`, de armoezaaiers, woonden. Een wijk vol met ‘smetten`, een schande voor de stad, dus weg ermee. Slopen die zooi! Maar daar leefde wel de ‘ziel’ van de stad die de politici uit de bovenstad helaas niet kenden.
De benedenstad overleefde de oorlog wonderwel en bleef inclusief al haar armoede overeind. Bij de wederopbouw ging het vooral om het herstel van het centrum. Het moest een ‘Young Vibe` uitstralen met lucht, licht en ruimte en brede straten voor auto`s als symbool van vooruitgang. Als je langs de gevels van al het beton omhoog kijkt en de reclame van de winkels even vergeet, doet een groot deel van het centrum toch heel ‘stalinistisch’ aan.
De ‘old city’ was op een paar gebouwen na niet zo belangrijk. Geld voor de restauratie van de benedenstad was er niet. Op papier ontstonden megalomane bouwplannen verstoken van elk historisch besef. Slechts hier en daar zouden wat oude monumenten behouden blijven. Ondertussen ging de verkrotting door en veranderden de sloophamers het gebied rigoureus in een maanlandschap. De sloop ging te snel en het puin werd opgehoopt voor de aanleg van het Groene Balkon. Men keek alleen naar de verveloze gevels en niet naar de nog degelijke middeleeuwse constructies daarachter. Toen men die bijvoorbeeld in de Grote Straat ontdekte was het al te laat.
In de 60er jaren ontstond er steeds meer verzet vanuit de bevolking. Bewoners van het Groene Balkon en Grote Straat eisten inspraak in het lokale beleid. Samen met studenten werd in 1970 het Buurtcomité Benedenstad opgericht en een bewonersvisie opgesteld. Dit comité zette zich met succes in voor de sanering van de wijk. Er werden voor de oorspronkelijke bewoners sociale woningen gebouwd en het behoud van het middeleeuwse stratenpatroon bleef behouden. Het Rijk financierde de plannen en de wijk kreeg de status van een Rijksbeschermd Stadsgezicht. Onze eigen politici kregen dit helaas niet voor elkaar!
Wat resteerde is een couplet uit het Nimweegs Volkslied van Graodus van Nimwegen ‘Al mot ik krupe’:
Woar is toch de Liendenberg, woar is de Zeigelboan, woar is toch die Verkensmert en die mooie Langeboan? Alles is afgebroke, gin huus is blieve stoan, moar één ding dat is zeker, mien hert blieft veur je sloan!
Ik hoop echt dat dit soort liedjes in onze stad nooit meer geschreven hoeven te worden.
Carolus
Meer columns lezen van Carolus? Lees hier zijn voorgaande column.